Arnoud van Leuven, heer van Breda, verkoopt met toestemming van de hertog van Brabant aan abt en convent van de St.-Bernardsabdij (te Hemiksem) 100 hoeve woeste grond in de parochie (Oud) Gastel voor 500 pond klein Leuvens en onder het beding van een jaarlijkse cijns van 25 schelling.
Dillo-Van Synghel, Oorkondenboek van Noord-Brabant, II, nr. 1218.
Universis Christi fïdelibus presentes litteras visuris Arnoldus de Louanio, dominus de Breda, salutem et scire veritatem.
Attestatione presentium litterarum nostrarum notum facimus universitati vestre quod nos de licentia et mandato illustris principis domini lohannis, Dei gratia ducis Lotharingie et Brabantie, speciali vendidimus viris religiosis ·· abbati et conventui monasterii Loci sancti Bernardi Cisterciensis ordinis, Camracensis diocesis, centum hovas seu mansos wastine iacentis in parrochia de Ghestele, immediate iuxta wastinam seu bona que ibidem dicti religiosi habent et possident, habuerunt et possederunt non modico tempore iam elapso, et unamquamque hovam seu mansum duodecim bonaria continentem. De qua wastina seu de quibus bonis iam de novo emptis solverunt nobis iidem religiosi ex integro quingentas libras Louaniensium parve monete, pro qualibet scilicet hova centum solidis persolutis. Quam wastinam mensi sunt ipsis religiosis nomine prefati domini ducis et nostro Arnoldus dictus Omeken et Walterus filius eius, mensores nostri iurati, assumptis secum de mandato nostro fidedignis testibus : Iohanne, scilicet sculteto de Woude, Nicholao de Hulsdonc et Willelmo de Haghedonc, scabinis de Woude, Yuano et lohanne filio Hugonis etiam de Woude, item Gobbone de Halderberghe et Waltero de Fine, scabinis de Etten, item Martino filio Henrici et Hermanno filio Nokers de Sprundele. Et mensuratam equitatis iudicio, unicuique quod suum est tribuente, ac limitatam palis et terminis, videlicet a superiore palo, stante supra Middelmere et terminante wastinam primam dictorum religiosorum de qua mentio facta est superius, usque ad inferiorem palum eorundem religiosorum, stantem supra Baerlake, et inde usque ad palum etiam ipsorum religiosorum, stantem ad occidentem de Barlebossche, et inde usque ad palum iam de novo ab ipsis mensoribus fixum contra Sprundele, et inde usque ad palum similiter de novo fixum versus Etten, dictis religiosis viris assignaverunt, ita quod omnia bona dictis palis seu terminis circundata et conclusa quinque tantummodo hovis seu mansis exeptis ipsorum sunt et ad ipsos pertinent, partim ex presenti emptione et partim ex diutina acquisitione, facta ab eisdem tempore quo bone memorie dilecta uxor nostra Elizabeth vixerat, sicut in litteris tunc temporis confectis plenius est expressum. Et nos factum dictorum mensorum nostrorum in hac parte approbantes, perpetuo habere volumus ratum et promittimus observare, concedentes eis quod premissa bona omnia fossatis seu aliis munitionibus firmare seu circundare et aditibus seu introitibus viarum obstacula, nuncupata Teuthonice vekene, apponere poterunt contradictione aliqua non obstante. Ita tamen quod qui per viam publicam transire voluerit, per eandem transire poterit absque illatione alicuius iniurie sive dampni.
Ceterum in centum hovarum seu mansorum wastine prescripte possessionem ·· abbatem et conventum predictos heredavimus et investivimus secundum morem terre approbatum, nichil nobis iuris aut domino alicui, quicumque ille merit aut erit, reservantes exepto dominio alte iusticie, si respondeat, et censu viginti quinque solidorum Louaniensium parve monete, pro qualibet scilicet hova tribus denariis supputatis ad censum, quam solvent nobis et successoribus nostris dicti religiosi perpetue annis singulis apud Ghestele in die beati Martini hyemalis. Et per dictum censum remanebunt ipsi in perpetuum ab omni alio iure liberi et penitus defensi.
Insuper damus et concedimus eisdem religiosis viam et liberum ductum tam aque quam terre ad eadem bona ipsorum et omnes commoditates et utilitates, que in dictis bonis in perpetuum fieri poterunt, dicti religiosi libere et quiete possidebunt.
Quod si ipsi religiosi aliquam partem dicte wastine secularibus conferre voluerint excolendam seu alio qualicumque modo, omne ius eisdem prius concessum etiam in dictis mansionariis retinebunt.
Hiis autem interfuerunt: Godefridus, scultetus de Bergheem, Theodericus filius Theoderici, Marsilius de Ghestele, scabinus de Bergheem, Nicholaus dictus Ribaut, Arnoldus Hyle de Scoten, Arnoldus filius eius, Iohannes Robbeken, Iohannes filius Roberti, Willelmus filius Losoie de Mersheem, lohannes de Wilgheem, Iacobus Cesar, Willelmus dictus Kant, Gillebertus de Voshole, Arnoldus de Liscst, Thomas filius Bele et Iohannes dictus Blideleuen ac alii quamplures mansionarii nostri, quorum iudicio premissa acta sunt et perpetrata, prout ordo iuris dictaverat et petebat.
In quorum omnium premissorum testimonium et munimen sigillum nostrum presentibus litteris est appensum.
Actum et datum anno Domini millesimo ducentesimo octogesimo secundo, mense novenbri.
Vertaald door Geertrui Van Synghel
Arnoud van Leuven, heer van Breda, maakt bekend dat hij met toestemming van Jan, hertog van Lotharingen en Brabant, aan abt en convent van de Sint-Bernardsabdij van de Cisterciënzerorde, in het bisdom Kamerijk, honderd hoeve woeste grond in de parochie van Gastel heeft verkocht, gelegen onmiddellijk naast de woeste grond en goederen die de abdij daar heeft en bezit en die zij daar niet lang geleden hadden en bezaten, en elke hoeve bevat twaalf bunder. Abt en convent hebben voor de nieuw gekochte woeste grond en goederen vijfhonderd pond klein Leuvens betaald aan Arnoud, namelijk voor elke hoeve honderd pond. Deze woeste grond is voor de abdij in naam van de hertog van Brabant en vn Arnoud opgemeten door Arnoud Omeken en Wouter, zijn zoon, gezworen landmeters van Arnoud, heer van Breda, met de volgende meegebrachte waardige getuigen volgens het bevel van Arnoud, heer van Breda: Jan, schout van Wouw, Nicolaas van Hulsdonk en Willem van Haiink, schepenen van Wouw, Ywein en Jan, zoon van Hugo, ook van Wouw, Gobbo van Halderberg en Wouter van den Einde, schepenen van Etten, Martin, zoon van Hendrik, en Herman, zoon van Noker, van Sprundel. En zij hebben aan de abdij de maat toegekend, met een rechtvaardig oordeel waarbij elk het zijne heeft bijgedragen, en de begrenzing van palen en grenzen, namelijk van de bovenste paal, die bij Middelmere staat en eindigt bij de eerstgenoemde woeste grond van de abdij waarvan eerder sprake is, tot de onderste paal van de abdij die bij de Barlake staat, en vandaar tot de paal van de abdij die ten westen van het Baarlebos staat, en vandaar naar de paal die door de landmeters opnieuw is vastgesteld tegen Sprundel, en vandaar tot de paal die ook opnieuw is vastgesteld richting Etten. En dusdanig dat alle goederen omgeven en omsloten met de genoemde palen en grenzen van de abdij zijn en aan de abdij toebehoren, met uitzondering van slechts vijf hoeve, deels uit de huidige koop en deels uit een eerdere verwerving, gedaan ten tijde van wijlen Isabella, echtgenote van Arnoud, zoals in de oorkonde daarover opgemaakt duidelijk is vastgelegd. Arnoud van Leuven wil het werk van zijn landmeters, dat hij goedkeurt, altijd van waarde houden, belooft het in acht te nemen en staat toe dat de abdij alle goederen met grachten en andere verstevigingen versterkt en omgeeft en dat zij de hinderpalen van de wegen, in de volkstaal ‘vekene’ genoemd, met ingangen zullen kunnen aanbrengen zonder enige tegenspraak. Wie echter langs de openbare weg zou willen gaan, zal langs deze weg kunnen gaan zonder dat hem enig onrecht of schade wordt toegebracht.
Arnoud heeft abt en convent in erfelijk bezit gesteld van de voorschreven honderd hoeve woeste grond en de abdij hierin plechtig bevestigd volgens de gewoonte van het land, daarbij geen recht voor hem of een andere heer reserverend, al wie dit ook zou verdienen of zou zijn, met uitzondering van de hoge heerlijke rechtsmacht en van een cijns van vijfentwintig schellling klein Leuvens, voor elke hoeve namelijk drie penning cijns gerekend, die de abdij aan Arnoud en zijn opvolgers voor altijd jaarlijks moet voldoen bij Gastel op 11 november. En door de genoemde cijns zal de abdij altijd van elk ander recht vrij en volledig beschermd zijn.
Bovendien geeft en staat Arnoud de abdij weg en vrije doorgang toe naar deze goederen, zowel op het land als op het water, en alle gemakken en nut die in de toekomst in deze goederen zouden kunnen komen, zullen zij vredig en rustig bezitten.
Indien de abdij enig deel van de woeste grond aan leken zouden willen overdragen om dit te bewerken of om enige andere reden, dan zal de abdij elk recht dat hen eerst is toegestaan in de genoemde hoevenaars, behouden.
Hierbij waren aanwezig: Godfried, drossaard van Bergen op Zoom, Dirk, zoon van Dirk, Marcelis van Gastel, schepen van Bergen op Zoom, Nicolaas Ribaut, Arnoud Hyle van Schoten, Arnoud, zijn zoon, Jan Robbeken, Jan, zoon van Robert, Willem, zoon van Losoie van Merksem, Jan van Wijlegem, Jacob Cesar, Willem Kant, Gijsbert van Voshol, Arnoud van List, Thomas, zoon van Bela genaamd Blijleven en vele andere hoevenaars van Arnoud van Leuven, met wiens oordeel het voorgaande is gedaan en voltrokken, zoals door het recht is voorgeschreven en geëist.
Arnoud bezegelt.
Gedaan en gegeven in 1282.