Jan I , hertog van Brabant, beleent Gerard van Wezemaal, ridder, met de helft van het land Breda, te aanvaarden na de dood van zijn verwant Arnoud van Leuven, heer van Breda, waarbij hij het land zodanig verdeelt, dat Raas VII (X), heer van Liedekerke, de stad Breda met bijbehorende lenen krijgt en Gerard van Wezemaal uit hoofde van wijlen zijn moeder een hieraan gelijkwaardig deel, waarna zij het overige gelijkelijk tussen beiden zullen verdelen
Dillo-Van Synghel, Oorkondenboek van Noord-Brabant, II, nr. 1249.
Iohannes, Dei gratia Lotharingie et Brabantie dux, universis has litteras visuris et audituris salutem et noscere veritatem.
Noverit vestra universitas quod propter multiplex obsequium et fidele, quod Gerardus de Wezemaele, miles, frequenter nobis impendit et adhuc impendet, usi proborum consilio, eidem recogniscimus tamquam pro sua vera hereditate hac legitima natione dimidietatem totius terre de Breda, prout infra circulum seu districtum terre nostre Brabantie sita consistit, cum omni iure ac omnibus pertinentiis qualibuscumque ad ipsam terram de Breda spectantibus, post decessum nobilis viri dilecti consanguinei nostri Arnoldi de Louanio, domini de Breda, habendam et libere possidendam, in hunc modum quod Rasso, dominus de Lidekerke, habebit opidum de Breda et relevabit omnia feuda ad dictam terram de Breda spectantia, a quibuscumque dominis tenentur et descendunt, et respectu dicti opidi de Breda ac dictorum feudorum habebit memoratus Gerardus de Wezemaele pro se et parte sua ex parte quondam matris sue proveniente, ad dictam terram de Breda ius habente, bona his opido de Breda et feudis equivalentia. Et hoc facto partificabit residuum sepedicte terre de Breda prefatus Gerardus de Wezemaele cum dicto domino de Lidekerke de pede ad pedem, in alto et basso, humido et sicco similiter domino de Lidekerke prenotato omnibus cavillationibus ac malo ingenio penitus exclusis, acceptantes et indulgentes eidem Gerardo de Wezemale quod hec bona que sibi de dicta terra de Breda cedent et sue parti, ut est predictum, ipse Gerardus et sui successores de nobis et nostris successoribus secundum ius et consuetudinem terre nostre Brabantie in feudum tenebunt et libere possidebunt, promittentes eidem contra quoscumque de dictis bonis de Breda ad ius et diem comparere volentes tamquam dominus rectam warandiam prestare, presentium testimonio litterarum, sigillo nostro sigillatarum.
Et ut premissa singula et universa, quemadmodum conscripta sunt superius, sepedicto Gerardo de Wezemaele et suis successoribus a nobis et nostris successoribus rata imperpetuum teneantur et firma, ad maiorem evidentiam et securitatem premissorum rogamus karissimum fratrem nostrum ·· Godefridum, dominum de Arscot et de Virson, dilectum nostrum consanguineum Walterum Berthout, dominum Magliniensem, Arnoldum, dominum de Walem, Arnoldum, dominum de Wezemaele, Gerardum, dominum de Rocslaer, Henricum, dominum de Botersem, Walterum Volkart, Ywanum de Melden, milites, nostras fideles, ut sua sigilla una cum sigillo nostro presentibus apponant et appendant. Et nos Godefridus, dominus de Arscot et de Virson, Walterus Berthout, dominus Magliniensis, Arnoldus, dominus de Wezemaele, Arnoldus, dominus de Walem, Gerardus, dominus de Rocslaer, Henricus, dominus de Botersem, Walterus Volkart et Ywanus de Meldert, milites predicti, ad preces et instantiam dilecti domini nostri ·· ducis memorati nostra sigilla una cum sigillo suo presentibus duximus apponenda.
Datum anno Domini millesimo ducentesimo LXXX° septimo, dominica ante Nativitatem beati Iohannis Baptiste.
Vertaald door Geertrui Van Synghel
Jan, hertog van Lotharingen en Brabant, maakt bekend dat hij op advies van wijze mannen erkent dat na de dood van zijn bloedverwant Arnoud van Leuven, heer van Breda, Gerard van Wezemaal, ridder, vanwege de veelvuldige gehoorzaamheid en trouw die hij Jan veelvuldig heeft bewezen en tot hiertoe bewijst, op wettige wijze de helft van het land van Breda zal houden en vrij bezitten als zijn echt erfdeel, zoals het binnen de kring en het gebied van zijn Brabants land bestaat, met alle recht en alle toebehoren die bij het land van Breda horen. Dit zal op deze wijze zijn dat Raas, heer van Liedekerke, de stad Breda zal hebben en dat die alle lenen die tot het land van Breda behoren zal verheffen, van welke heren ze ook afhangen en komen, en ten opzichte van de stad Breda en de genoemde lenen zal Gerard van Wezemaal gelijkwaardige goederen hebben aan de stad Breda en de lenen, voor hem en voor zijn deel dat uit het deel van zijn overleden moeder komt, recht hebbend op het genoemde land van Breda. En dit gedaan zijnde zal Gerard van Wezemaal de rest van het land van Breda gelijkelijk verdelen met de heer van Liedekerke, van begin tot eind, in hoog en laag, in vochtig en droog, zonder alle ruzies en bedrog, waarbij Jan van Gerard van Wezemaal accepteert en hem toestaat dat hij en diens opvolgers de goederen, die zij van het land van Breda voor hem en zijn deel zouden afstaan, zoals eerder gezegd is, van Jan en diens opvolgers in leen zullen houden en vrij bezitten volgens het recht en de gewoonte van het land van Brabant, en Jan belooft Gerard als heer de juiste waarborg te verlenen tegen degenen die over de genoemde goederen van Breda voor het gerecht zouden willen verschijnen.
Jan bezegelt.
En omdat voornoemde zaken voor Gerard van Wezemaal en diens opvolgers door Jan en diens opvolgers eeuwig geldend en stevig zouden gehouden worden, heeft Jan ter meerdere zekerheid medebezegeling gevraagd aan zijn broer Godfried, heer van Aarschot en Vierzon, zijn bloedverwant Wouter Berthout, heer van Mechelen, Arnoud, heer van Walhain, Arnoud, heer van Wezemaal, Gerard, heer van Rotselaar, Hendrik, heer van Boutersem, Wouter Volkard, Ywein van Meldert, ridders, zijn getrouwen.
Deze personen hebben allemaal bezegeld.
Gegeven in 1287.