Lijstweergave
- 1244 april 26
-
Willem, heer van Strijen, en zijn broers Hendrik en Hugo hechten hun goedkeuring aan de schenking door hun voorgangers van het goed Heiligenberg met wildernis, moergrond, lage rechtsmacht en tiend en dragen dit ook als schenking over aan de abdij Ter Doest. Tevens schenken zij binnen de omschreven grenzen van dit gebied de wateren met het visrecht, in het bijzonder in de Grauinnen Sloed, en de Mark tot halverwege de stroom met het visrecht en het recht om staalbomen te plaatsen, en staan de abdij toe de Grote Vorre af te dammen op voorwaarde dat zij een watergang aanleggen en onderhouden van de Grauinnen Sloed naar de Kleine Vorre.
- 1244 mei (1-31)
-
Robert, bisschop van Luik, bekrachtigt de statuten van het kapittel van Kortessem, opgesteld door Daniel, deken, en meester Reinier, kanunnik van Tongeren, en bepaalt tevens dat bij de presentatie van de bedienaars van de kerken van Kortessem, Wintershoven, Kuttekoven, Son, Strijp en Nuenen, waarvan het kapittel het patronaatsrecht heeft, pastoors moeten worden aangesteld die de zielzorg verzorgen en resideren. Van de inkomsten van hun kerken ontvangen de pastoors minstens acht mark, de overige zijn voor het kapittel.
- 1247 januari 25
-
Thomas, abt, en het convent van Sint-Truiden geven aan de abdij van Berne de tiend van Bern en Herpt in pacht tegen een jaarlijkse rente van 21 mark Keuls en de levering van 21 zalmen en stellen onder meer de kerk van Heusden, die jaarlijks aan de kerk van Aalburg tien schelling Leuvens verschuldigd is, vrij van deze pacht. Tevens bepalen zij dat de abdij van Berne bij vacatie de pastoor van Herpt aan de abdij van Sint-Truiden zal presenteren.
- (1247 januari 26 - maart 29)
-
Otto, bisschop van Utrecht, hecht zijn goedkeuring aan de verpachting van de tiend van Bern en Herpt door de abdij van Sint-Truiden aan de abdij van Berne en zal, indien nodig, de abdij van Berne dwingen tot de jaarlijkse pachtbetaling van 21 mark Keuls en de levering van 21 zalmen.
- 1250 mei 19
-
Rooms-koning Willem, graaf van Holland, beleent Willem, abt van Sint-Truiden, en diens opvolgers met de voogdij over de goederen en de lieden van de abdij te Aalburg en de aangrenzende dorpen, met de bepaling dat zij dat leen zullen verheffen voor één mark zilver. Tevens belooft hij de abdij en haar onderhorigen in bescherming te nemen.
- 1250 juni 9
-
Rooms-koning Willem, graaf van Holland, beleent Willem, abt van Sint-Truiden, en diens opvolgers voor altijd met de voogdij van de goederen en de lieden van de abdij in en om Aalburg, met de bepaling dat zij dat leen zullen verheffen voor 1 mark zilver, en zegt de abdij en haar onderhorigen bescherming toe tegen allen die hun schade mochten toebrengen.
- 1265 april 29
-
Meester Hendrik, deken, en het kapittel van Oudmunster te Utrecht geven na de dood van Willem I, heer van Altena, aan Dirk, zijn zoon, de goederen (in het land van Altena) die Willem van hen in pacht hield tegen een jaarlijkse pacht van 26 mark Keuls. Na de dood van Dirk zal zijn wettige erfgenaam tien mark Keuls betalen voor de ontvangst van deze goederen.
- 1274 maart 3
-
Jan, heer van Megen, zendt zijn bode naar deken en kapittel van Sint-Servaas te Maastricht met een pachtsom van drie mark (uit de tiend van Megen) en verzoekt het kapittel goedkeuring te hechten aan hetgeen zijn bode mededeelt over de personen die borg staan bij de verkoop van deze pacht, die voor vijftien jaar is gevestigd en hierover schriftelijk aan hem te berichten.
- 1274 maart 16
-
Nicolaas Lillart, Gerard, zoon van Hendrik Graet, de weduwe van Hendrik en de andere zonen van Hendrik Graet, burgers van ’s-Hertogenbosch, verklaren dat zij de tiend van Megen voor een periode van vijftien jaar hebben gepacht van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht tegen een jaarlijkse som van drie mark Keuls en dat zij prior en convent van het Wilhelmietenklooster Porta Celi te ’s-Hertogenbosch als borgen voor de betaling en de betalingsvoorwaarden hebben aangesteld en dit verklaren onder het zegel van prior en convent.
- 1289 december 30
-
Adolf VII, graaf van Berg, vraagt aan Jan I, heer van Cuijk, de aan hem verschuldigde twaalf mark te geven aan Hendrik Vustinc, de brenger van deze brief.