Vorige: 
Boudewijn, bisschop van Utrecht, bevestigt op verzoek van Nicolaas, abt van Sint-Truiden, Rudolf, bisschop van Luik, en Godfried, proost van Tiel, de abdij in het bezit van de kerk van Aalburg met de daaraan verbonden inkomsten.
A. Hasselt, RA, toegangsnr. 715, archief abdij van Sint-Truiden, inv. nr. 103. Beschadigd met tekstverlies. Gelinieerd.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door tweede helft 12e-eeuwse hand:De ALBVRG. – 2o door 13e-eeuwse hand: Alburg. – 3o door 14e-eeuwse hand: Item F. prima.
Bezegeling: S1 uithangend bevestigd zegel van Boudewijn, bisschop van Utrecht, aan geelgroen koord, beschadigd, van rode was.
B. 1183 november 10, Hasselt, RA, toegangsnr. 715, archief abdij van Sint-Truiden, inv. nr. 105, insertie door paus Lucius III, zie Van Synghel, DONB, nr. 1183.11.10, naar A. – C. uiterlijk 1272, Ibidem, idem, inv. nr. 20 (voorheen inv. nr. 6678/5), cartularium A, p. 33-34, onder de rubriek op p. 34: De Alburg, onvolledig, naar A.
a. Van den Bergh, OHZ I, 102, nr. 161, naar A (gedateerd 1181). – b. Piot, Cartulaire I, 142-143, nr. 104, naar A (gedateerd 1181). – c. Muller-Bouman, OSU I, 451, nr. 505 (gedateerd 1181 maart 9-april 1), naar A.
Wauters, Table chronologique II, 778. – Brom, Regesten sticht Utrecht I, 100-101, nr. 503. – Van Bavel, Regestenboek Berne, nr. 6 (gedateerd 1181). – Grauwels, Regestenlijst, [z.p.], nr. 103 (gedateerd 1181).
Voor de pauselijke bevestigingen van deze oorkonde, zie Van Synghel, DONB, nrs. 1183.06.30 en 1183.11.10.
De lacunes in A zijn aangevuld naar B en C.
Binnen het opgegeven jaar 1181 wordt de terminus post quem bepaald door de aanvang van het dertigste koningsjaar van Frederik Barbarossa (van 9 maart 1181 tot 8 maart 1182). De terminus ante quem is het overlijden van Herman, deken van Sint-Pieter te Utrecht, op 1 april 1181 (zie Muller-Bouman, OSU I, 451, nr. 505).
In nomine sanctȩ et individuȩ Trinitatisa.
Ego Balduwinus, Dei gratia Traiectensis episcopus, notum facio tam posteris quam presentibus Christi fidelibus quod veniente ad nos Nicholao, venerabili abbate ecclesie Sancti Trvdonis, inspecta eius devotione et considerata laudabili ipsius intentione, qua eum circa ecclesiam suam promovendam pio studio laborare cognovimus, inducti etiam peticione vene[rab]ilis fratris nostri et amici karissimi Rodvlfi, Leodiensi[s e]piscopi, et pros[e]quente f[a]vore fratris nostri Godefridi, Tyelensis prepositi, ipsi abbati et fratribus [eiusd]em monasterii eorumque successoribus ecclesiam de Albvrg, que ex iure fundi antiqua et inconcussa possessione eorum est, liberam in perpetuum episcopali auctoritate concessimus, usibus eorum in supplementum cottidiani stipendii, quod ex violentiis vastatorum frequenter imminutum est modis omnibus profuturam. Oblationes igitur altaris cum omni iure parrochyali et ipse personatus predictȩ ecclesiȩ cum decimatione, tam minore quam maiore, cum omnibus pertinentiis suis et substitutiones vicariorum in capellis, sicut consuetudo hactenus fuit, ad disponendum et fruendum in cottidianam sustentationem fratrum monasterii, firma et perpetua stabilitate eorum erunt, salvo eo quod sacerdotem idoneum, qui parrochyalia iura et sacerdotalia exequatur, procurabunt et obsonia episcopalia, archydiaconalia et decanalia, prout ipsa debet ecclesia, suo tempore solvent et in synodalibus nichil amplius quam quod sortis eorum est usurpabunt.
Et ne in ambiguum vel in irritum hec revocari possint, predictas concessiones presenti pagina conscribi et paginam ipsam adversus omnem calumpniam nostra imagine fecimus communire. Huius autem rei testes sunt: Symon, maioris ecclesie prepositus, Gozelinus, Sancti Saluator[is preposit]us, Albertus, Sancti Iohannis prepositus, Gode[fr]idus, Sancti Petri prepositus, Hildebrandus, [abbas Sancti Pau]li in Traiecto, Lambertus, abbas de Egmundia, Reyningus, abbas de Ostbruc, Alexander, abbas de Insula, Godescalcus, abbas de Be[rna, R]odulfus, decanus Sancti Saluatoris, Herimannus, decanus Sancti Petri, Gerardus, decanus Sancti Iohannis, Lubbertus, decanus de Herwarden, et quamplures alii tam clerici quam laici.
Acta sunt hec anno ab incarnatione Domini Mo Co LXXXIo, indictione XIIIIma, regni Frederici XXXo, imperii vero eius XXVIo, episcopatus autem domini Balduwini IIIo.
Quicumque hec infringere temptaverit, anathema sit.
- Boudewijn, bisschop van Utrecht
- •
- Nicolaas, abt van Sint-Truiden
- •
- Rudolf, bisschop van Luik
- •
- Godfried, proost van Tiel
- •
- abt en monniken van Sint-Truiden
- •
- kerk van Aalburg
- •
- Simon, proost van de Domkerk te Utrecht
- •
- Gozelo, proost van het kapittel Oudmunster te Utrecht
- •
- Albert, proost van kapittel Sint-Jan te Utrecht
- •
- Godfried, proost van het kapittel Sint-Pieter te Utrecht
- •
- Hildebrand, abt van de Sint-Paulusabdij te Utrecht
- •
- Lambert, abt van Egmond
- •
- Reinink, abt van Oostbroek
- •
- Alexander, abt van Mariënweerd
- •
- Godschalk, abt van Berne
- •
- Rudolf, deken van het kapittel Oudmunster te Utrecht
- •
- Herman, deken van het kapittel Sint-Pieter te Utrecht
- •
- Gerard, deken van het kapittel Sint-Jan te Utrecht
- •
- Lubbert, deken van Herwaarden
