Dirk VII en Aleid, graaf en gravin van Holland, schenken aan de abdij van Berne een jaargeld van twee mark uit hun inkomsten te Dordrecht, waarvan de ene helft bestemd is voor de memorie van wijlen Floris III, graaf van Holland, en de andere voor de aankoop van hosties en wijn ten behoeve van de dagelijkse mis tot eigen zielenheil.
[A]. Niet voorhanden.
[B]. 1306 juni 15, niet voorhanden, maar bekend uit C, vidimus door Willem III, graaf van Holland, naar [A], zie Van Synghel, DONB, nr. 1306.06.15. ‒ C. 1313 oktober 28, Bernheze, Abdij van Berne, abdijarchief, inv. nr. IIM2, vidimus door de prior van de predikheren en de gardiaan van de minderbroeders te ’s-Hertogenbosch, naar [B].
a. Zie Koch, OHZ I, nr. 248, naar C.
Zie Koch, OHZ I, nr. 248, alsmede Van Bavel, Regestenboek Berne, 28, nr. 123.
De hier onderstaande tekst is gebaseerd op afschrift C.
Voor de persoon van Allinus, kapelaan van de graaf, die als scriptor in de getuigenlijst van onderhavige oorkonde genoemd wordt, zie Burgers, De paleografie, I, 166-169, en Idem, ‘Allinus', 116-151. Afschrift C is geschreven door dezelfde hand die ook het vidimus van een hertogelijke oorkonde door de schepenen van Leuven schreef voor de abdij van Berne, zie Van Synghel, DONB, nr. 1312.10.03, onder afschrift B. Bijgevolg kan de scriptor van deze twee vidimussen uit 1313 gelokaliseerd worden in de abdij van Berne. Voor de samenhang, zie ookVan Synghel, DONB, nrs. 1234.07.19(na 1222.02.03), 1241.12.27 en 1306.06.15.
Ego Theodericus, Hollandie comes, et ego Aleydis, comitissa, omnibus Christi fidelibus salutem in Domino.
Quoniam ea que geruntur longioris temporis processu vel ambiguitatis scrupulum vel omnimodo oblivionis interitum incidere solent presentis pagine suffragio dignum duximus commendare quod ecclesie beate Marie in Berna duas marchas annuatim de censu nostro in Thurdrecht qui primo solvitur quocumque tempore vel si census non sufficit et primis reditibus nostris ibidem dandis in perpetuum habendas assignavimus, quarum unam pro memoria predecessoris nostri Florentii, comitis, perpetualiter a fratribus ibidem manentibus agenda dedimus, alteram vero in remissionem peccatorum nostrorum ad oblatas et vinum emendum ex quibus cotidie corpus et sanguis domini nostri Ihesu Christi in altari conficitur ordinavimus.
Ut autem hec ita rata ab omnibus posteris nostris teneantur presentem paginam inde conscribi fecimus et eam sigillorum nostrorum auctoritate communivimus.
Acta sunt hec apud Thurdrecht, Mo CCo anno dominice incarnationis, indictione tercia.
Sunt autem hii testes: Balduinus de Altena, Iohannes de Hosden, Sygerus Buc, Theodericus Bokel, magister Ghiselbertus, medicus, Allinus, capellanus, qui hec scripsit.