Hendrik II, hertog van Brabant, staat aan zijn zuster Maria, gewezen keizerin, toe om de goederen van de abdij van Sint-Truiden te Aalburg gedurende zeven jaar in pacht te houden en bepaalt dat deze goederen integraal aan de abdij terugvallen indien zij binnen deze periode komt te overlijden.
[A]. Niet voorhanden.
B. uiterlijk 1272, Hasselt, RA, toegangsnr. 717, archief abdij van Sint-Truiden, inv. nr. 20 (voorheen inv. nr. 6678/5), cartularium A, p. 119, onder de rubriek: De imperatrice et bonis de Alburgh, item de (hierna tekst verdwenen door waterschade), beschadigd met tekstverlies, naar [A].
a. Kruisheer, OHZ II, 197, nr. 598, naar B. Zie verder aldaar.
Grauwels, Regestenlijst, [z.p.], nr. 174. Zie verder Kruisheer, OHZ II, 197, nr. 598.
Het gebruik van de paasstijl is verondersteld, zie Camps, ONB I, XXI, en Dillo-Van Synghel, ONB II, XVII.
Henricus, Dei gratia dux Lotharingie et Brabantie,a omnibus pres[entes] litteras visuris salutem et scire veritatem.
Noverint universi qu[od] concedimus et volumus quod bona, que abbas et conventus Sancti Trudonis habent in villa de Alborg, que videlicet bona karissima soror nostra, domina Maria, quondam Romanorum imperatrix, ad septennium ab eisdem tenet in pensionem, si medio tempore septennali predicto eadem soror nostra debitum nature persolvens decesserit, quod ipsa bona sine impedimento integraliter ad abbatem et conventum predictos revolvantur.
In cuius rei testimonium presentamb cartam sigilli nostri munimine duximus roborandum.c
Datum apud Louanium, anno Domini Mo CCo XXX nonod, feria tercia poste Epyphaniam Domini.