Otto II, graaf van Gelre, schenkt het gehele personaats- en patronaatsrecht van Beesd, in zijn bezit na het overlijden van Godfried van Cuijk, kanunnik van Xanten, aan Rudolf, abt, en het convent van Mariënweerd op voorwaarde dat de abdij eeuwig zijn memorie, dat van zijn overleden echtgenote Margareta, zijn echtgenote Philippa en zijn ouders zal vieren en dat de abt op de dag van zijn jaargetijde en die van zijn vrouw een pitantie zal uitkeren aan het convent en de aanwezige broeders.
[A1]. Niet voorhanden, vermeld in de corroboratio van onderhavige oorkonde.
[A2]. Niet voorhanden, vermeld in de corroboratio van onderhavige oorkonde.
[B]. (vóór 23 mei 1265), niet voorhanden, maar bekend uit een vidimus voor de abdij Mariënweerd d.d. 23 mei 1265, waar een verwijzing staat naar een cartularium: ut supra in isto eodem folio, alsmede uit een vidimus d.d. 1302.05.18: litterarum seriem infrascriptam religiosorum virorum .. abbatis et .. conventus monasterii Beate Marie in Insula, ordinis Premonstratensis, antiquo registro quorundam suorum privilegiorum insertam vidimus. − C. 1346, Brussel, KB, hs. nr. 17904-17906 (cartularium van Mariënweerd), fol. 8r (oude folio 6r), onder het opschrift: Beesde, en de rubriek: Idem de ecclesia de Beesde, mogelijk naar [B].
a. Sloet, OGZ, 799-800, nr. 818, naar C.
De Fremery, Cartularium Mariënweerd, 55, nr. 73.
Deze oorkonde is één van de reeks oorkonden van Mariënweerd die door Oppermann, ‘Bijdrage tot de kritiek’, p. 216 e.v., vals zijn verklaard. Ten aanzien van onderhavige oorkonde acht hij het niet aannemelijk dat een deel van het patronaatsrecht van Beesd verstorven zou zijn op de graaf van Gelre na de dood van Godfried van Cuijk, kanunnik van Xanten (zie Idem, o.c., 218-219). Deze veronderstelling is een gevolg van het feit dat de twee oorkonden, waarin de heren van Cuijk hun aandeel in het patronaatsrecht schenken aan Mariënweerd, volgens hem manifest onecht zijn (zie hiervoor Van Synghel, DONB, nr. 1245.04.15(na 1244.04.01). Coldeweij, De heren van Kuyc, 212-213, heeft de verwantschap tussen Hendrik III, heer van Cuijk, en Godfried van Cuijk, aangetoond en de overdracht van het aandeel in het patronaatsrecht door Godfried aannemelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen argumenten om aan de echtheid van onderhavige oorkonde te twijfelen.
Bijna een jaar later is deze schenking nogmaals uitgevaardigd door Otto II, graaf van Gelre, zie Van Synghel, DONB, nr. 1260.05.31(na 1261.05.00). Gezien de tekstuele varianten lijkt onderhavige oorkonde geredigeerd vanuit de abdij en de tweede uitvaardiging vanuit grafelijk perspectief. Zo is de uitvoerige formulering ‘habere dinoscebamur post mortem domini Godefridi de Kuuc, canonici Xantensis’ in de eerste uitvaardiging vervangen door het korte ‘habemus’, ontbreekt in de tweede uitvaardiging de passage over het vruchtgebruik van de abdij en is de formulering in de corroboratio van twee hertogelijke functionarissen verschillend: ‘fratre Godefrido, capellano nostro’ in plaats van ‘fratre Godefrido, capellano domini ducis’ en ‘fratre Godefrido, elemosinario nostro’ in plaats van ‘fratre Godefrido, elemosinario’. Ook wordt de naam van de abt in de tweede uitvaardiging bij de aankondiging van de bezegeling nog extra toegevoegd. Blijkens de corroboratio van onderhavige oorkonde waren er twee (of meerdere) exemplaren uitgevaardigd. Daarvan is nu geen spoor meer te vinden. De hertogelijke oorkonde d.d. 1260.05.31(na 1260.05.00) lijkt inhoudelijk het tweede exemplaar te zijn, maar de genoemde tekstuele verschillen, de bewuste vervanging van het woord ‘cyrographum’ in de eerste oorkonde door ‘scriptum’ in de tweede, alsmede de latere datering wijzen in de richting van een nieuwe oorkonde.
Onderhavige oorkonde is de vooroorkonde van Van Synghel, DONB, nr. 1260.05.31(na 1261.05.00).
Otto, comes Ghelrie, universis Christi fidelibus presentibus et futuris in perpetuum salutem et veritatem amplecti.
Omnia que stare cupiunt in statu solido, voce testium aut scripti memoria sunt firmiora.
Nos igitur circumstancias presentis seculi et regni potencias videntes esse caducas et omnimodis transitorias thesaurum immarcessibilem in celesti regno decrevimus provido consilio collocare. Quem utique ne plures lateat vestre universitati tenore presentium duximus insinuandum quod nos divine remunerationis intuitu et in remedium nostrorum peccaminum omne ius patronatus sive personatus quod nos in ecclesia de Beesde, Traiectensis dyocesis, habere dinoscebamur post mortem domini Godefridi de Kuuc, canonici Xanctensis, domino Rodulpho, abbati, et conventui ecclesie de Insula Beate Marie liberaliter contulimus et perpetue possidendum necnon omnes ususfructus quos nos in eadem ecclesia recipere consuevimus ipsis integraliter percipiendos. Eapropter dicti abbas et conventus nostri memoriam, Margarete, quondam uxoris nostre, et Philippe, comitisse Ghelrensis, et omni parentum nostrorum in vigiliis, commendationibus, missarum sollempniis et ceteris que ad divinum spectant officium peragere et conservare in perpetuum non omittent. Preterea in nostrorum duorum, utpote nostris et uxoris nostre predicte, sollempnibus anniversariis scilicet duabus vicibus in quolibet anno, ipse dominus abbas conventui et suis fratribus presentibus pitanciam hylariter amministrabit.
Ne autem huiusmodi nostra ordinatio et tam felicis elemosine collatio processu temporum aut calumpnia protervorum valeat in posterum obfuscari, nos presens cyrographum in maius fidei robur prefatis .. abbati et suo conventui appensione et munimine nostri sigilli duximus roborandum, presentibus hiis testibus: fratre Godefrido, capellano domini comitis de ordine Cystersiensis, fratre Godefrido, elemosinario, Willelmo, domino de Otena, Ottone de Suelen, Goswino de Rotteim, militibus, Mathia, Euerardo, notariis, et aliis quampluribus.
Actum et datum anno Domini Mo CCo LIXo, apud Nouimagium, in mense iulio.
- Otto II, graaf van Gelre
- •
- personaats- en patronaatsrecht van Beesd
- •
- bisdom Utrecht
- •
- Godfried van Cuijk, kanunnik van Xanten
- •
- Rudolf, abt van Mariënweerd
- •
- convent van Mariënweerd
- •
- Margareta, echtgenote van Otto II, graaf van Gelre
- •
- Philippa, gravin van Gelre, echtgenote van Otto II, graaf van Gelre
- •
- Godfried, broeder, Cisterciënzer, kapelaan van Otto II, graaf van Gelre
- •
- Godfried, broeder, aalmoezenier
- •
- Willem, heer van Altena
- •
- Otto van Zuilen, ridder
- •
- Gozewijn van Rotheim, ridder
- •
- Mathijs, notarius
- •
- Everard, notarius
- •
- Nijmegen