Hendrik I (van Vianden), bisschop van Utrecht, bevestigt de schenking van het patronaatsrecht van Beesd door Otto II, graaf van Gelre, en Jan I, heer van Cuijk, aan de abdij Mariënweerd.
[A]. Niet voorhanden.
B. 1346, Brussel, KB, hs. nr. 17904-17906 (cartularium van Mariënweerd), fol. 8r (oude folio 6r), onder het opschrift: Beesde, en de rubriek: De confirmatione iuris patronatus ecclesie de Beesde, naar [A].
a. De Fremery, Cartularium Mariënweerd, 67-68, nr. 89, naar B.
Deze oorkonde is één van de reeks oorkonden van Mariënweerd die door Oppermann , ‘Bijdrage tot de kritiek’, 216 e.v., vals zijn verklaard. In zijn betoog speelt de oorkonde van paus Clemens IV d.d. 30 november 1267 een rol (door hem abusievelijk gedateerd op 30 november 1268; voor een uitgave, zie De Fremery, Cartularium Mariënweerd, 68, nr. 90). Volgens Oppermann kan de datering van de onderstaande oorkonde niet kloppen, omdat in die pauselijke oorkonde de schenking door de heer van Cuijk niet wordt genoemd. Ook lijkt het hem onjuist dat in onderhavige oorkonde de instemming van de bisschop van Utrecht aan de schenking door Otto II, graaf van Gelre, en Jan I, heer van Cuijk, niet wordt vermeld, terwijl die al in een pauselijke oorkonde d.d. 12 april 1261 staat. Oppermann gaat er hierbij voetstoots van uit dat de bisschoppelijke instemming op de onderhavige oorkonde betrekking moet hebben en verliest uit het oog dat er nóg een verloren gegane oorkonde is geweest, waarin de bisschop van Utrecht instemt met de schenking en ook medebezegelt (zie Van Synghel, DONB, nr. vóór 1261.04.12). Onderhavige oorkonde lijkt eerder een herbevestiging van dit deperditum.
Na het voorstel van Oppermann tot herdatering vóór de pauselijke oorkonde d.d. 12 april 1261, concludeert hij alsnog dat de bisschoppelijke oorkonde toch jonger moet zijn. Dit op basis van de tekstuele ontleningen, die volgens hem voor een groot gedeelte pauselijk dictaat zijn en uit de oorkonde van 1261 moeten afkomstig zijn. Dit is een opmerkelijke conclusie, aangezien zowel de inscriptio, salutatio en dispositio anders geformuleerd zijn en de arenga en sanctio ontbreken in de bisschoppelijke oorkonde. Bovendien zijn de namen toegevoegd van de graaf van Gelre en de heer van Cuijk, die in de pauselijke oorkonde ontbreken. Enkel in de corroboratio is gelijkenis tussen de twee oorkonden.
Oppermann blijft hardnekkig naar argumenten zoeken om onderhavige oorkonde als vals te beschouwen en heeft aan het slot van zijn betoog nog bedenkingen tegen de zinsnede contulerint libere et simpliciter propter Deum. Naar zijn mening bewijst deze formulering dat de oorkonde pas in de veertiende eeuw is opgesteld. Dit argument kan eenvoudig worden weerlegd door dertiende-eeuwse voorbeelden, waarin een dergelijke formulering voorkomt (zie bijv. Ketner, OSU, IV-1, nr. 1974, d.d. 1278.06.02 (pure et simpliciter in elemosinam contuli propter Deum), nr. 2111, d.d. 1282.06.06 (pure et simpliciter propter Deum), Van Synghel, DONB, nrs. 1283.07.20, 1291.05.01; Kruisheer, OHZ, IV, nr. 2395 d.d. 1289.04.17 (pure et simpliciter propter Deum) en de door Coldeweij, De heren van Kuyc, 212, genoemde oorkonde uit 1236).
De door Oppermann geopperde bezwaren tegen de echtheid van onderstaande oorkonde lijken ver gezocht en gaan tevens voorbij aan het bestaan van een deperditum, waardoor de ogenschijnlijke anomalie kan worden verklaard. Er is dan ook geen reden om deze oorkonde als een falsum te beschouwen.
Voor de in onderhavige oorkonde genoemde schenkingen door de graaf van Gelre en de heer van Cuijk, zie Van Synghel, DONB, nrs. 1259.07.31(na 1259.07.00), 1260.05.29(na 1260.04.01) en 1260.05.31(na 1260.05.00).
Henricus, Dei gratia Traiectensis episcopus, universis presentes litteras inspecturis, salutem in salutis Auctore.
Cum dilecti fideles nostri vir nobilis Otto, comes Ghelrie, et Iohannes, dominus de Kuuc, ob suorum remedium peccatorum ius patronatus quod habebant in ecclesia de Beesde, nostre dyocesis, dilectis in Christo . . abbati et conventui Insule Beate Marie, ordinis Premonstratensis, nostre dyocesis, contulerint libere et simpliciter propter Deum, prout in litteris eorundem super hoc confectis plenius continetur, nos dictorum . . abbatis et conventus devotis supplicationibus inclinati, id quod a memoratis . . comite Ghelrie et Iohanne
factum est in premissis, ratum et gratum habentes, auctoritate presentium confirmamus et presentis scripti patrocinio communimus.
Datum apud Hurst, anno Domini Mo CCo LXVIIo in die beati Seruatii.