Schepenen van Grave oorkonden dat Bodo van Uden ten overstaan van hen en van Jan, zoon van Lidekin, richter, verkoopt aan het gasthuis te Grave een jaarlijkse erfpacht van acht malder rogge, gevestigd op goederen te Linden, die hij van de heer van Cuijk in leen houdt.
A. Grave, Verzorgingshuis Maaszicht, archief St.-Catharinagasthuis Grave, inv. nr. 921.
Aantekeningen op de achterzijde: 1o door 16e-eeuwse hand: Van VIII mal. etc. tot Lynen tgasthuys. – 2o door 16e-eeuwse hand: Hiir sijn iiii mal. affgelost.
Bezegeling: S1 uithangend bevestigd zegel van Gijsbert, zoon van Rutger, schepen van Grave, gaaf, van groene was. – S2 uithangend bevestigd zegel van Alexander van het Wijnhuis, schepen van Grave, randschrift beschadigd, van groene was. – S3 uithangend bevestigd zegel van Arnoud Lauwart, schepen van Grave, randschrift licht beschadigd, van groene was. – S4 uithangend bevestigd zegel van Gijsbert Gruter, schepen van Grave, gaaf, van groene was.
Nosa Giselbertus, filius quondam Rutgheri, Alexander Vinitor, Arnoldus dictus Lauwart et Giselbertus dictus Gruter, scabini in Grauia, presentibus litteris protestamur quod Bodo de Vden coram Iohanne, filio Lidekine, iudice, et coram nobis scabinis constitutus recognovit se debere de bonis suis, sitis in Linen, que idem Bodo a domino de Kuyc tenet in feodum, hospitali de Grauia seu procuratoribus ipsius hospitalis presentes litteras exhibentibus annuam et hereditariam pensionem octo maldrorum, bone et pagabilis siliginis in mensura Grauense, singulis annis die beati Nycolai episcopi predicto hospitali de predictis bonis perpetue in opidum de Grauia deliberandam et solvendam in omni iure quo annue et hereditarie pensiones domini terre solent solvi.
In cuius rei testimonium sigilla nostra presentibus litteris duximus apponenda.
Datum anno Domini Mo CCCo decimo, dominica die post festum beati Nycolai episcopib.