Waar of niet?
Met de waarheid moet je niet knoeien. Dat vonden ze in de middeleeuwen ook al. Aan het begin van een van zijn boeken vraagt de schrijver en schepenklerk Jan van Boendale aan God om hem te helpen de waarheid te vertellen, want in geschiedenisverhalen ('geesten' in het Middelnederlands) mag je niet liegen:
God, verleene mi den sin
Die waerheit te seggene wats gesciet.
In geesten en salmen liegen niet.
('Van den derden Eduwaert', vers 110-112)
Dit soort bezweringen kom je overal in oude boeken en documenten
tegen. Maar als het er op aankwam, namen de middeleeuwers het met de waarheid
niet altijd even nauw. Zelfs als het ging om het maken van oorkonden, die juist
bedoeld waren als officiële documenten om belangrijke afspraken voor de
toekomst vast te leggen.
Vooral in de twaalfde eeuw zijn veel valse oorkonden gemaakt. Dat was de periode
waarin geschreven teksten niet alleen meer door de hoge heren gebruikt werden,
maar de hele samenleving in een snel tempo de schriftelijke cultuur omarmde.
Oorkonden
waren erg geschikt om de waarheid te verdraaien. En dat gebeurde nogal eens.
Ook vroeger waren er immers al mensen die zich ten koste van anderen wilden
verrijken.
In het beroemde verhaal over Reinaert de Vos wordt de domme haan Cantecler door
de sluwe Reinaert met een valse oorkonde misleid. Cantecler is te trots om toe
te geven dat hij niet kan lezen. Hij is onder de indruk van de oorkonde met
het zegel van koning Nobel, de leeuw. Dat komt hem duur te staan: Reinaert verslindt
elf van zijn kinderen.
Klik hier
voor een animatie van het verhaal over
de moord op Canteclers kinderen (en hier
om het verhaal nog eens rustig na te lezen).
Het verhaal over Reinaerts vervalste oorkonde komt niet uit de lucht vallen. Achthonderd jaar geleden wisten de mensen donders goed dat je niet alles wat op perkament geschreven stond moest geloven. Ook toen al werden geregeld oorkonden als vervalsingen ontmaskerd. Zo stelde men in 1175 vast dat een keizerlijke oorkonde nep was, omdat uit de kleur en de geur van de zegelwas bleek dat het zegel veel nieuwer was dan de oorkonde zelf beweerde te zijn.
Een ander voorbeeld is dat van een Engelse oorkonde, die al bij het schrijven van het origineel vervalst werd. Peter de Tempelier keek in 1258 vreemd op toen hij als jaarlijkse betaling een teentje knoflook van Walter Kardun kreeg. Walter had deze afspraak met Peter in een oorkonde vastgelegd, maar in plaats van de mondeling afgesproken twee shilling (een Engelse munt) een teentje knoflook opgeschreven. Peter hing zijn zegel aan de oorkonde zonder de tekst te controleren.
Voor
het schrijven van oorkonden moest je met zoveel regeltjes rekening houden, dat
het voor iemand die er niet voor gestudeerd had bijna onmogelijk was een vervalsing
te maken. De meeste vervalsingen zijn dan ook gemaakt door experts, die ook
echte oorkonden schreven. Monniken in kloosters bijvoorbeeld.
Het is opmerkelijk dat zo'n eerbare mensen de waarheid naar hun hand zetten.
Zelf vonden ze trouwens helemaal niet dat ze iets verkeerds deden. Soms was
het gewoon nodig om voor oude afspraken een officieel bewijs te maken. Als vreemde
heersers de macht in een land overnamen, zouden die wel eens kunnen twijfelen
aan bestaande rechten over het eigendom van grondgebieden. Dat kon een reden
zijn voor een klooster of plaatselijke edelman om een nog niet bestaande oorkonde
voor die oude rechten te laten maken. Daar hingen ze dan een namaakzegel aan
van iemand die allang overleden was. Geen probleem, vonden ze. De vervalsing
was immers gebaseerd op een rechtsgeldige afspraak uit het verleden.
Paus Innocentius III maakte zich wel zorgen over de toename
van het aantal vervalsingen van pauselijke oorkonden. In 1198 nam hij het initiatief
om die praktijk te bestrijden. Hij stelde een lijst op met negen aanwijzingen
voor vervalsingen.
Valse oorkonden zijn bijna niet van echt
te onderscheiden, juist omdat ze gemaakt zijn door experts. Moderne onderzoekers
ontdekken toch geregeld vervalsingen. Dat zien ze, omdat er een vervalste handtekening
onder staat, een ander (vervalst) zegel dan van de opdrachtgever bekend is,
fouten in de datering, namen van getuigen die niet (meer) leefden ten tijde
van de datering, of kenmerken in vorm of taal die afwijken van oorkonden die gemaakt
zijn in de periode waarin de vervalste oorkonde vervaardigd zou zijn. Paus Innocentius
III (dezelfde die maatregelen tegen bedrog met oorkonden nam) herkende twee
oorkonden uit de achtste eeuw niet als vervalsingen, maar dat kon hem moeilijk
kwalijk genomen worden. Hij kende namelijk de formules niet die in de achtste
eeuw voor pauselijke oorkonden gebruikt werden en hij wist niet dat een pauselijke
oorkonde in die periode niet op perkament, maar op papyrus geschreven werd.
Meestal gaat het bij de ontdekking van vervalsingen maar om kleine details,
maar dan wel van doorslaggevende aard. Luister maar eens naar het verhaal 'Op
papier geschreven, en toch niet waar' (geschreven voor het educatieve project
'Wie schrijft, die blijft!' van het Digitaal Oorkondenboek Noord-Brabant).
Een
onmogelijke oorkonde en tóch niet vervalst
Soms kom je een oorkonde tegen waarvan je denkt: wat
een onzin! En als je hem dan nader onderzoekt, blijkt dat het niet om een vervalsing
gaat, maar bijvoorbeeld om een letterlijk wonderbaarlijke geschiedenis.
Dat is het geval bij de oorkonde over het bloedwonder van Hooidonk. Daarin verklaart
Bonifatius, de voormalige bisschop van Lausanne, dat hij naar het Brabantse
klooster Hooidonk kwam om de nieuwe kapel in te wijden, en dat hij daar een
stuk hout getest heeft dat volgens de kloosterlingen een deel was van het kruis
waaraan Christus stierf. Dat deed hij door het hout driemaal in een beker water
te gooien. Bonifatius stelde vast dat het zonk en dat er bloed uit vloeide.
Het is voor de meeste mensen tegenwoordig onvoorstelbaar dat
dit soort wonderen echt plaatsvonden. Bovendien wordt wel beweerd dat van het
kruis van Christus in de middeleeuwen zoveel splinters en brokstukken opdoken
dat je er minstens twintig complete kruizen van zou kunnen samenstellen. Dat
stuk hout in Hooidonk zal dus ook wel nep geweest zijn.
Wat Bonifatius precies gezien heeft bij de test, zal nooit meer met zekerheid
vastgesteld kunnen worden. Misschien was er sprake van een onbekend chemisch
proces; misschien heeft de bisschop in zijn oorkonde glashard gelogen; of vond
er toch een echt wonder plaats? Wie zal het zeggen? Hoe dan ook, voorlopig is
er geen enkele reden om aan te nemen dat hier sprake is van een vervalsing.
De oorkonde zoals we die kennen, is zo goed als zeker door Bonifatius zelf opgesteld
en bezegeld.